Wielrentermen
De belangrijkste wielren termen
Op deze blog leest u de belangrijkste wielrentermen.
Wielrennen is een populaire sport in Nederland, waarbij wielrenners op hun fietsen over de weg racen. Deze sport heeft zijn eigen specifieke terminologie, die van belang is voor degenen die deze sport willen begrijpen en volgen.
Wielersport is een opwindende en competitieve discipline die vele termen en begrippen met zich meebrengt. Of je nu een enthousiaste wielerfan bent of zelf actief bent in de wielersport, het begrijpen van wielrenterminologie is essentieel. Hier zijn enkele belangrijke wielrenstermen die je moet kennen:
Peloton: Het peloton verwijst naar de grote groep renners in een wielrenwedstrijd. Dit kan variëren van enkele tientallen tot honderden renners, afhankelijk van het type wedstrijd.
Klimmen: Klimmen is een essentieel onderdeel van wielrennen, waarbij renners steile hellingen beklimmen. De term “klimmer” wordt gebruikt om een renner aan te duiden die bijzonder goed is in het beklimmen van bergen.
Tijdrit: Een tijdrit is een individuele race tegen de klok, waarbij renners één voor één starten. Het doel is om zo snel mogelijk een bepaalde afstand af te leggen.
Sprint: Een sprint is een korte, intense burst van snelheid aan het einde van een race, meestal op een vlakke weg. Sprinters zijn renners die bekend staan om hun explosieve snelheid en vermogen om te sprinten.
Beklimming: Een beklimming verwijst naar een steile helling of berg in een wielrenwedstrijd. Beklimmingen kunnen variëren in moeilijkheidsgraad en lengte, en ze zijn vaak cruciaal in het bepalen van de uiteindelijke winnaar.
Demarreren: Demarreren is het plotselinge versnellen van een renner om weg te komen van zijn mederenners. Het is een tactische zet om een voorsprong te krijgen op de concurrentie.
Bidon: Een bidon is een drinkfles die renners bij zich hebben tijdens de race. Het bevat water of een sportdrank om gehydrateerd te blijven tijdens het fietsen.
Ploegentijdrit: Een ploegentijdrit is een race waarbij renners in teams rijden en samenwerken om zo snel mogelijk een bepaalde afstand af te leggen. De tijd van het team wordt gemeten aan de hand van de tijd van de vierde renner die de finish bereikt.
Kopgroep: Een kopgroep is een kleine groep renners die zich losmaakt van het peloton en een voorsprong neemt in de race. Ze proberen vaak uit handen van het peloton te blijven en de overwinning te behalen.
Gele trui: De gele trui is de trui die gedragen wordt door de leider in het algemeen klassement van een etappekoers, zoals de Tour de France. Het symboliseert de renner die op dat moment de beste prestatie heeft geleverd in de race.
Deze termen vormen slechts een kleine greep uit de uitgebreide wielrensterminologie. Het begrijpen van deze termen kan je helpen om wielrennen beter te volgen en te waarderen, en om met andere wielerliefhebbers te communiceren.

Bron: sport pro fotografie
Hieronder staan enkele wielren termen die vaak gebruikt worden in de Nederlandse wielrennen wereld:
Dit zijn slechts enkele van de veel gebruikte wielren termen in de Nederlandse wielrennen wereld. Voor degenen die de sport willen volgen en begrijpen, is het belangrijk om deze terminologie te kennen.
Wielrentermen*
Wielrenterm | Uitleg |
---|---|
à bloc | voluit, met volle inzet rijden. |
Aan de boom schudden | hard verder rijden om tegenstanders in de kopgroep te lossen. |
Aan het elastiek hangen | achter in een wielrengroep fietsen en op het punt staan gelost te worden. |
Achterwielrenner (ook: wieltjeszuiger) | wielrenner die steeds achter een andere wielrenner aanrijdt en niet op kop gaat. Gezegd door Eddy Merckx over Joop Zoetemelk. |
Als Jan Janssen de Tour kan winnen kan mijn schoonmoeder het ook. | Makkelijke race |
Binnenband | doping inspuiting in de ader. |
Bolletjestrui | de trui met rode stippen die in de Ronde van Frankrijk aan de leider in het bergklassement (de bergkoning) wordt gegeven; in het Frans: “maillot à pois” (“erwtjestrui”). De leider zelf wordt ook “de bolletjestrui” genoemd, net zoals de leider in het algemeen klassement (“de gele trui”) of in het puntenklassement (“de groene trui”). Boterham met pindakaas: “Je rijdt de Tour niet op een boterham met pindakaas”, dat wil zeggen niet zonder verboden middelen tijdens het wielrennen, opmerking toegeschreven aan Gerrie Knetemann. |
Chasse patate | een of meer wielrenners die ondanks een zware inspanning niet de voorste renner(s) weten te bereiken en langzaam maar zeker worden bijgehaald door de groep waaruit ze zijn ontsnapt. Bijvoorbeeld een groepje wielrenners dat uit het wielerpeloton ontsnapt om naar een kopgroep te rijden, maar halfweg blijft hangen. Ze slagen er kilometers lang niet in de wielerkopgroep te bereiken, maar ze zijn ook te ver voorop om zich nog te laten inhalen door het peloton. Zoals taal- en wielersportkenner Mark Uytterhoeven ooit opmerkte: “je voelt je redelijk onnozel, ‘en chasse patate’.” |
D’r op en d’r over | een wielrenrenner of groep inhalen, en vervolgens direct voorbij rijden. |
de Bus | groep wielrenners die niet mee kan in de bergetappes en gezamenlijk in een rustiger tempo naar de finish van de race fietst. De chauffeur van de bus is doorgaans een ervaren renner die het tempo zodanig regelt dat de groep nog binnen de toegelaten tijd aan de finish komt. |
de Deur dichtdoen | (bij een sprint) van de eigen lijn afwijken en daardoor de tegenstander in de race de pas afsnijden. |
de Dood of de gladiolen | (in de laatste fase van een wielrenwedstrijd) zo hard mogelijk fietsen en maar kijken wat het resultaat is: de bloemen of helemaal niks. |
de Koers hard maken | groepsgewijs een hoog tempo rijden, waardoor ontsnappingen worden bemoeilijkt. |
De man met de hamer tegenkomen | in korte tijd compleet uitgeput raken. |
De man met de hamer tegenkomen | De man met de hamer tegenkomen |
de Sprint aantrekken | op ruime afstand van de streep zo hard mogelijk rijden zodat de kopman in een ideale positie kan beginnen met sprinten. De Tour wacht op niemand: er is geen mededogen met pechvogels in de Tour de France. |
Derde bal | Een blessure die begint met een puistje in de bilnaad dat door druk en wrijving uitgroeit tot een ontsteking ter grootte van een ei. |
Door de wind boren | met wind pal op kop voor het wielerpeloton proberen te blijven. |
Doorkachelen (Gerrie Knetemann): | met het verstand op nul hard blijven doorfietsen. |
Een ander het snot voor de ogen rijden: | hem afpeigeren en zo goed als eraf fietsen. (Vgl. opgebaard …) |
Een gat laten vallen | een of meer wielrenners laten wegrijden, al dan niet met opzet. |
Een gat toe rijden | een achterstand goedmaken. |
Een jasje uitdoen | een inspanning leveren, een stuk uit de reserves van een wielrenner putten. |
Een koffiemolentje draaien | met een zeer kleine versnelling in de race rijden. |
Een kwak geven | tijdens de sprint bewust iemand opzij zetten door een bruusk manoeuvre. |
Een waaier trekken | bij zijwind rijden de wielrenners het liefst schuin achter elkaar, zodat de renners (behalve de eerste) uit de wind rijden. Wanneer zo de ganse breedte van de weg gebruikt is en er geen plaats meer is, komt de volgende renner in de wind en zal die het moeilijker krijgen om te volgen. Omdat hij in feite verplicht wordt om een nieuwe waaier te vormen, kan hij en de rest van het peloton “eraf gereden worden”. (Verwant: (het peloton) op de kant zetten.) |
Een wapper krijgen | Hongerklop krijgen. Te weinig gegeten hebben waardoor het lichaam in eens niet meer in staat is tot grote fysieke inspanning. |
Elkaar bij de keel vasthouden (Maarten Ducrot): | Wanneer klassementsrenners elkaar geen strobreed toegeven in de strijd om de koppositie. Daarmee wurgt de klassementsrenner ook zijn eigen kansen. |
En danseuse: | recht op de trappers bergop rijden en zwaaiende bewegingen maken met het lichaam. |
Er af gepierd worden (Maarten Ducrot) | het tempo niet meer kunnen volgen. |
Er een “‘snok”‘ aan geven | een laatste krachtexplosie [Gerrie Knetemann]. |
Er een snok aan geven: | extra hard gaan rijden. |
Erbij liggen (Maarten Ducrot) | deel uitmaken van een valpartij[6]. Ervanonder muizen wegspringen, demarreren op een onopvallende manier. |
Gekookt zijn (Maarten Ducrot) | uitgeput door inspanning of warmte Geparkeerd staan: nauwelijks nog bergop kunnen fietsen zodat men bijna stilstaat. |
Gesneden brood | groeihormonen |
Gestrekt tempo | rijden met hoog tempo, net niet maximaal. |
Goed slapen | is essentieel om van een race te herstellen. (Joop Zoetemelk) |
Goede benen hebben | in goede vorm verkeren. Grinta (Italiaans): hardnekkigheid, verbetenheid (veel gebruikt door Michel Wuyts op de Vlaamse televisie). |
Het gat dichten/dichtrijden | aansluiting krijgen met een voorligger. Het moet uit het eelt van zijn tenen komen (Mart Smeets): het kost hem grote inspanning. |
het lijkt op een Tandartsenpraktijk: | elke keer alle gaatjes dichtrijden na een demarrage. (Maarten Ducrot tijdens de Ronde van Frankrijk 2008) met twee vingers in de neus een overwinning in een race behalen: makkelijk winnen. |
Het nieuwe wielrennen | wielrennen zonder doping, term ingevoerd na de doping-affaires van 2006 en 2007. |
Het skoekeloen in rijden | Het ravijn in rijden. een spervuur van demarrages: talrijke demarrages aan het eind van een wielrenwedstrijd of etappe. |
Hij is gezien: | hij is verslagen, op achterstand gereden. |
Hij trapt de kinderkopjes uit de kasseistrook (Mart Smeets): | zeer hard over een kasseistrook fietsen. |
Hij zit in een zetel | hij zit in een zeer voordelige positie als de sprint begint. Hij zit te harken (met zijn hol open) (Gerrie Knetemann): hij rijdt zwoegend. |
Hongerklop | plotselinge uitputting door tekort aan koolhydraten. Iemands karretje in de poep rijden (Gerrie Knetemann): geheel tegen de tactiek van een tegenstander in koersen. |
In de boter trappen | erg soepel fietsen. |
In iemands wiel springen | achter een tegenstander aan gaan. |
In/uit de wind rijden | mee liften op je voorganger. |
Jus (in de benen) | genoeg energie om hard te fietsen. |
Kever | genoeg energie om hard te fietsen. |
Linkeballen: | tactisch manoeuvreren aan het eind van een koers, dat wil zeggen maar weinig kopwerk doen. |
Lossen | niet mee kunnen komen met een groep of het peloton. Lachend naar het rood met gemak de leiderstrui pakken of behouden (in de vuelta). |
Meesterknecht: | ploeggenoot die veel werk verzet voor zijn kopman; ook wel adjudant of wegkapitein genoemd. |
Met een neuslengte (ook: wieldikte) verschil winnen: | winnen met een klein verschil. |
Met je hol open zitten: | zitten zwoegen om mee te kunnen. (Gerrie Knetemann) |
Mongolenwaaier | groep gelosten |
Musette | etenszakje. Namen zeggen me niks. Rugnummers moet ik hebben. (Barend Barendse, reagerend op een mededeling dat Pflimlin gevallen was.) |
Op de grote molen | met een groot verzet, een grote versnelling op de fiets rijden. |
Op het rooster leggen | de renners worden door de beste in de groep helemaal kapotgereden |
Op karakter fietsen | het fietsen niet opgeven ondanks pijn (door kwetsuur). |
Op souplesse rijden | de trappers met een efficiënte techniek rondbewegen, met een hoog aantal omwentelingen. |
Opgebaard over de meet | omen nadat je je het snot voor de ogen hebt gereden (Gerrie Knetemann): dodelijk vermoeid de finish bereiken. |
Palmares | Een lijst van belangrijke prestaties of overwinningen |
Pap in de benen | hebben in slechte vorm verkeren. |
Parijs is nog ver: | uitdrukking die toegeschreven is aan Joop Zoetemelk, wil aangeven dat de strijd nog niet gestreden is, dat de prijzen aan de eindmeet worden uitgedeeld. |
Patat krijgen | een sportieve draai om je oren krijgen; |
Pocketklimmer: | relatief kleine lichte wielrenner die goed kan klimmen. Ook wel berggeit genoemd. |
Spurtbom | begenadigde spurter met explosieve, krachtige stijl. |
Stoempen | (variante van stampen) fietsen op kracht met weinig techniek vnl. op zwaar terrein (berg, kasseien, modderige grond). Vgl. op karakter fietsen. |
Surplacen | balancerend stilstaan op de fiets om zo een tegenstander ongewild de leiding op te dringen; het bijpassende zelfstandig naamwoord luidt surplace (van Frans sur place, “ter plaatse”). |
Treintje oproken: | te snel verdwijnen een aantal ploeggenoten die de sprinter naar de finish moeten brengen. |
Uitgewoond zijn (ook: uitgepierd zijn): | uitgeput zijn. |
Vaak wordt gedacht ‘Ik niet, dan mijn concurrent ook niet.’ | aan jezelf denken en de ander ook niet |
Vals plat | licht oplopend, schijnbaar vlak stuk van het parkoers. |
Verdapperen | harder gaan rijden. |
Vierkant draaien | niet vlot fietsen (vooral door technische tegenslag of vete in de ontsnappende groep). |
Viezerikje | segment van een beklimming die je dwingt in het rood te gaan. (Peter Kaag) |
Virtueel in het geel rijden: | (Ronde van Frankrijk:) renner die tijdens de etappe zo’n voorsprong heeft dat hij de gele leiderstrui zou dragen als de rit op dat moment zou eindigen. |
Wandeletappe | een etappe van een wielerkoers waarin heel langzaam wordt gefietst. |
Wapper | hongerklop. |
We gaan fietsen (Mart Smeets) | ter inleiding van televisiecommentaar op een wielerwedstrijd. Tijdens de wedstrijd, wanneer de renners na een gezapige rit in peloton serieus gaan koersen. |
Wegkletsen | demarreren |
Wesp | aranesp, een soort super-epo. (gebruikt in de zaak Johan Museeuw) |
Wieltjeszuiger (ook: achterwielrenner) | wielrenner die steeds achter een ander aanrijdt en niet op kop gaat. Gezegd door Eddy Merckx over Joop Zoetemelk. |
Ze staan stil | die wielergroep heeft een relatief laag tempo Stervende zwanen: een uitdrukking die af en toe door Michel Wuyts gebruikt wordt. Het is veelal een spurt tussen twee wielrenners (of meerdere) die na een immense krachttoer nog een inspanning moeten leveren. |
Zwemmen | tussen twee wielrengroepen in fietsen zonder dat de eerste wielergroep wordt ingehaald. (Vgl. chasse patate) |